Ik stond te wachten bij school, toen ik opeens een luide krak hoorde. Verderop in de straat was een busje net over een skateboard gereden. Op het busje stond heel groot het woord rioolinstallatie. Het skateboard lag op zijn kop op straat. Hoe het daar kwam had ik niet gezien.
Een man kwam aanlopen met een loshangend vest en een wijde broek. Hij pakte het skateboard van de straat en hield het rechtop vast, als een wapen. Hij liep langs het busje dat inmiddels stilstond en met een nog veel luidere klap dan daarnet sloeg hij met het skateboard het raampje in naast de bestuurder. Glas viel overal. De skater beende door en sloeg verderop met zijn skateboard nog een paar keer tegen de zijkant van een ander busje, deze keer van PostNL. Hij vloekte erbij. Zijn gedrag was honderd procent frustratie. Dat wist ik zeker. Ik herkende deze emotie uit duizenden.
Toen liep hij een straat in waar ik hem niet meer kon zien. Anderen wel. Iemand was al aan het filmen. Een ander persoon stond te bellen, waarschijnlijk naar hulpdiensten. Een groepje, waarin ik ouders van school herkende, stond vanaf het kruispuntje te kijken naar de skater die, zo begreep ik uit hun blikken, verderop in de straat nog meer schade aanrichtte. De chauffeur van rioolinstallatiebusje was uitgestapt en met een bebloed hoofd tegen zijn eigen busje in elkaar gezakt. Omstanders hielpen hem. Een motoragent verscheen. Er werd meer gebeld en gefilmd. De motoragent ging achter de dader aan.
Mijn dochter kwam uit de poort van school lopen en begon gelijk te praten over het schoolreisje naar Duinrell en over hoe ze haar angst had overwonnen en in een achtbaan was gegaan en daarna nog zeven keer. Ik keek naar het gebroken glas op straat, besloot er niks over te zeggen en samen liepen we naar de fietsen. Het was september, 2025 en de herfst was begonnen.