Mijn zoon werd zondag zes jaar oud. Het was eerste paasdag en door een pandemie moest iedereen binnenblijven of minimaal anderhalve meter afstand houden van elkaar. Natuurlijk werd het gevierd.
Hij deed alsof hij sliep toen we om zeven uur zingend zijn kamer binnentogen. Maar de glimlach op zijn gezicht verraadde hem.
Er waren slingers. Er waren cadeaus. Hij kreeg Hot Wheels, een gitaar, een spel en waterballonnen. Er waren taartjes en tompoezen met een opdruk van Pluk van de Petteflat, zijn favoriete voorleesboek. Er waren ballonnen.
Maar er waren geen gasten. Er waren geen andere kinderen. Kinderfeestjes waren door de overheid verboden om de verspreiding van het virus zo veel mogelijk te beperken.
Dat begreep mijn zoon. Hij was al zes. Dan begrijp je dingen.
Irene had een goed idee. Als de gasten niet naar ons kunnen komen, dan gaan wij naar de gasten toe. Ze had een tournee georganiseerd langs zijn beste vrienden. We pakten tompoezen in. Mijn zoon zette zijn verjaardagskroon op. Ik stak een campingtafeltje onder mijn arm. We gingen op pad. We zaten voor openstaande ramen en deuren. Met uitgestrekte handen werden cadeaus en tompoezen en koffie uitgewisseld. We zaten op verschillende bankjes in speeltuinen. Het was mooi weer.
Opa en oma kwamen ook naar de speeltuin en feliciteerden van een afstandje. Ik sneed taart aan, zette de bordjes op het campingtafeltje en liep weg, zodat de gasten konden pakken. Foto’s maken kon nog wel. Waterballon overbrugden met gemak iedere afstand.