Veertig

Volgend jaar word ik veertig en dan leef ik de rest van mijn leven in omgekeerde volgorde.

De dag na mijn verjaardag ben ik een beetje somber, net als de dag ervoor. Nu niet om het vooruitzicht dat ik veertig ga worden, maar om de teleurstelling dat er niks is veranderd.

De dagen daarna verdwijnt dat gevoel weer, omdat ik afgeleid ben door werk, gezin en het warme weer, net als de dagen ervoor.

In de maanden na mijn veertigste verjaardag, zit ik met dezelfde vrienden in hetzelfde café. We drinken dezelfde drankjes. We roddelen over dezelfde mensen.

Een half jaar na mijn veertigste verjaardag stelt mijn zoon mij opnieuw de vraag: Eten leeuwen frikadellen? Ik geef hetzelfde antwoord als precies een jaar eerder: Dat ligt aan de leeuw.

Als ik eenenveertig word, vier ik een niks-aan-de-hand-feestje, net als toen ik negenendertig werd.

Een paar maanden later breekt er een wereldwijde pandemie uit, net als een paar maanden voor mijn negenendertigste verjaardag. Ondanks alles, hervind ik ook in deze pandemie mijn inspiratie.

Als ik vierenveertig ben, loop ik een marathon, maar dan achteruit.

Ik verander van baan, net als zeven jaar eerder.

Eind veertig gebeurt er van alles tegelijk in mijn leven, net als begin dertig: sterfgevallen, geboortes, huwelijken en ziektes. Ik krijg weer last van het gevoel dat ik geleefd word, dat ik zelf helemaal geen controle heb over de dingen die gebeuren, dat ogenschijnlijke keuzes al lang vastliggen, dat het leven zo geprogrammeerd is, dat er domweg een algoritme wordt afgewerkt.

Ik verlies een ouder, net als twintig jaar eerder.

Ik begin weer met muziek maken, om alles te verwerken, net als toen.

Ik stop weer met muziek maken, omdat ik daar eenzaam van word, net als toen.

Ik ontmoet een persoon die de rest van mijn leven zal veranderen, net als toen.

Alcohol wordt een probleem op mijn drieënvijftigste, net als op mijn zevenentwintigste.

Ik krijg het gevoel dat ik de ontwikkelingen minder goed kan bijhouden. Technische, sociale en maatschappelijke veranderingen gaan steeds sneller. Dat wil zeggen: ik snap ze steeds minder.

Op mijn vijfenvijftigste ben ik weer alleen met Irene, net als op mijn vijfentwintigste. We groeien opnieuw naar elkaar toe. We experimenteren. We leren elkaar beter kennen. We gaan op wandelvakantie, net als in 2006, naar het Rothaargebergte in Duitsland. Het Rothaargebergte in Duitsland blijkt in dertig jaar niet veranderd. Irene ziet er nog even aantrekkelijk uit als toen.

We verhuizen terug naar een huis voor ons tweeën. We kopen samen een nieuw, kleiner bed.

Als ik zestig ben, besluit ik een studie te volgen. Dat doe ik om de verveling tegen te gaan, die steeds meer de vorm van een existentiële leegte krijgt. Precies zoals toen ik twintig was.

Een jaar later krijg ik last van angstaanvallen, precies zoals toen ik negentien was.

Ik word ouder en ik voel me in toenemende mate angstig en verward, net als in mijn tienerjaren.

De eerste dag van mijn pensioen is exact even beangstigend als de eerste dag van de middelbare school. Ik voel me alleen en nietig en ongeschikt voor het leven.

Nog ouder. Dagen duren korter. Ik raak soms de draad kwijt en mensen praten tegen me alsof ik een kind ben.

Mijn zoon moet me helpen met een computerprogramma, net als ooit mijn vader.

Soms moet ik zonder reden huilen als mijn dochter me knuffelt. Mijn dochter doet me denken aan mijn moeder.

Ik word verdomme zelfs kleiner. Osteoporose, zegt de dokter.

Steeds vaker zit ik bij huisartsen en dokters, net als aan het begin van mijn leven.

Ik mag niet meer alleen naar de dokter. Ik word er heen gereden.

In auto’s zit ik niet meer voorin, maar weer op achterbanken.

Ik lees minder en langzamer.

Mensen zeggen dat ik vaker naar buiten moet. Mensen zijn bang dat ik vereenzaam, dat ik een einzelgänger word. Ik moet denken aan al die keren dat mijn ouders dat tegen me zeiden.

Alles wat ik heb geleerd, zal ik ook weer moeten vergeten.

Ik ga verder achteruit. Ik haal jaartallen en leeftijden door elkaar.

Nog ouder. Dagen duren nog korter. Ik ben alleen nog maar gefocust op mijn geliefden. Waar zijn ze nu? Wanneer hebben ze aandacht voor me? Ik word ongerust als ik niemand zie.

Ik ga weer luiers dragen. Ik merk het amper.

Mijn wereld krimpt. Ik zoek naar woorden. Ik word gelukkig van het kleinste gebaar.

Ik slaap steeds meer. Lopen lukt niet meer.

Ik kijk naar buiten in stille verwondering. Alles komt tot stilstand.

Geliefden communiceren alleen nog met aanrakingen.

Ik zie hun monden bewegen, maar hoor enkel muziek.

Ik fantaseer over een moment dat nu heel dichtbij is. Een moment waarop het is alsof ik door een spiegel loop, waarna de onverbiddelijke achteruitgang stopt en verandert in zijn tegendeel. Een moment waarop ik, na de aanvankelijke pijn, weer begin te groeien, lichamelijk en geestelijk, elk jaar een beetje groter. Ik weet dat het niet waar is, maar stel me voor dat het leven zo geprogrammeerd is. Als ik dat doe, ben ik niet meer bang.

9 juni 2020