Ik stond in het café van de Brakke Grond te wachten op een vriend en ik voelde me bekeken. Alle zitplaatsen waren bezet. In het midden van het café stond alleen nog een statafel. Op de statafel stond een vetplantje. Ik hield mijn telefoon vast en probeerde me te verstoppen achter het vetplantje. Mijn blik was gericht op de deur. Buiten regende het.
Er kwam een kleine vrouw met een kaal hoofd binnen. Ik dacht: Sugar Lee Hooper. Ik walgde een beetje van mezelf vanwege die gedachte. De mensen die daarnet naar mij zaten te kijken, staarden nu ook naar de kleine, kale vrouw die binnenkwam. Ze zocht tevergeefs naar een tafel. Regendruppels gleden alle kanten op over haar glimmende schedel. Ik realiseerde me dat een groot deel van deze mensen nu hetzelfde dacht als ik: Sugar Lee Hooper. Overal waar deze kleine, kale vrouw binnenkwam, zouden de mensen Sugar Lee Hooper denken. Die gedachte maakte me depressief en ik kon de vrouw niet meer aankijken.
Mijn vriend kwam. We zagen een voorstelling over een meisje dat zich inbeeldde dat ze een superster was. Tijdens de voorstelling kreeg ik kramp in mijn tenen.