Jongetjes

Ik ging champagne kopen. Daarvoor moest ik door het park lopen. In het park waren al heel de week jongetjes bezig met vuurwerk afsteken. Ik keek goed om me heen, maar ik zag ze nergens. In de verte hoorde ik wel de knallen van bosjes samengebonden strijkers die in portieken tot ontploffing werden gebracht. Het klonk indrukwekkend. Ik kocht twee flessen Lindeman’s. Dat was niet de goedkoopste en ook niet de duurste champagne die ze hadden. Ik had geen verstand van champagne, ik dronk het alleen op Oudejaarsavond. De eerste keer in mijn leven dat ik dronken werd, was op een Oudejaarsavond. 1999 werd 2000. We vierden het met de vriendgroep in iemands huis. Het was een feest waar we allemaal maanden naar hadden uitgekeken. Er was champagne en bier en Passoã en Coebergh. Ik dronk van alles wat. Mijn eerste uren in het nieuwe millennium maakte ik niet bewust mee. Niemand kon mij achteraf zeggen wat ik die uren gedaan had. Ik hoorde jaren later dat er foto’s moesten zijn, maar die lagen bij mensen die ik toen al lang uit het oog verloren was. Op de terugweg zag ik ze staan. Vier jongetjes in dikke, wollen jassen zaten gehurkt verderop op het pad, precies voor het bruggetje waarover ik het park uit wilde lopen. Ze maakten een grote cirkel van rotjes en bonden alle lontjes in het midden samen. Ik kon geen kant op, alleen terug, maar ik vond dat ik geen angst mocht tonen. Het waren kinderen. Ze waren nog geen tien jaar oud. Ik ging langzamer lopen. Het duurde een eeuwigheid voordat de bom tot ontploffing kwam. Ik had het warm gekregen van de spanning. Zo vlug mogelijk, maar zonder dat het eruitzag als rennen, liep ik voorbij het groepje. De flessen Lindeman’s rinkelden in mijn tasje. Een van de jongetjes draaide zich naar me toe en zei treiterend: ‘Kijk uit, jongen.’ Ik zei niks. Ik was drieëndertig en al lang geen jongen meer. 

31 december 2014