2020

Ik voelde me duizelig. Ik moest naar buiten. Een lange uitputtende wandeling door de stad deed me altijd goed. In het tweede park dat ik aandeed, zag ik een bekende fietsen. Ik wist dat zij al ruim een jaar met een burn-out thuiszat. Ik stak mijn hand op toen we elkaar passeerden, maar ze zag me niet, want ze was geanimeerd aan het telefoneren. Ik ging op een bankje zitten.

Ik las een stukje in een roman van Tao Lin, die ik illegaal op mijn telefoon had gedownload. Daarna bedacht ik een nieuwe playlist die ik in Spotify zou kunnen maken. Alle nummers moesten een jaartal als titel hebben. De lijst zou beginnen bij mijn geboortejaar, 1981, en zo ver mogelijk oplopen. Uit mijn hoofd kende ik in ieder geval het nummer 2020 van Suuns, maar ik vermoedde dat de lijst nog wel verder zou gaan. Toen kreeg ik een gedachte waarvan ik schrok. Het jaar waarmee de playlist ging eindigen, zou mijn sterfjaar zijn. Ik voelde me weer een beetje duizelig. Ik ging plassen bij de kinderboerderij.

Ik had nog geen zin om naar huis te gaan. Op een terrasje aan de Prinsengracht was een lege tafel met uitzicht op de Westerkerk. Het bijbehorende café heette De Prins. Er sjokte een slome jongen tussen de tafeltjes door. Hij bleek de bediening te zijn. Nadat hij mijn biertje had gebracht, ging hij sjekkies zitten draaien.

Ik nam er daarna nog een, want deze dag was nu toch al verloren. Aan de andere kant van de gracht haalde een man zijn auto van de handrem af, nog voordat hij hem had gestart. De auto rolde traag naar achteren en duwde een scooter omver en half over de rand van de kade. Daar bleef hij wankelend hangen. De man hing vloekend uit zijn raampje, zag de scooter liggen en reed snel weg. Het alarm van de scooter galmde lange tijd door buurt. 

1 april 2014