Ik had nog geen zin om naar huis te gaan. Het was druk geweest dit weekend en ik had veel gewerkt. Nu kwam ik op een dinsdagmiddag ook weer een theater uit. De zon scheen in mijn gezicht. Mensen zaten op terrassen op het plein. In mijn eentje vind ik het moeilijk om op een terras te zitten. Ik moet dan heel de tijd denken dat ik in mijn eentje op een terras zit. Ik besloot te wandelen. In het park zat ik op een bankje en luisterde naar liedjes van Tori Amos die ik op mijn telefoon had gezet. De liedjes deden me denken aan vroeger. Ik stuurde berichtjes naar contacten. Niemand reageerde. Ik liep weer verder en probeerde niet op mijn telefoon te kijken. Aan een gracht zag ik een klein, rommelig terras bij een theehuis. Ik ging in mijn eentje aan een tafeltje zitten, met mijn rug naar de straat. Mijn telefoon legde ik voor me, met het scherm naar beneden. Ik bestelde een glas melk. Ik kreeg een groot theeglas vol melk. Het was nog steeds mooi weer. Mensen zaten in bootjes op de gracht. Ik had nog nooit in een bootje op de gracht gezeten. Toen mijn glas leeg was, mocht ik van mezelf mijn telefoon omdraaien. Ik had één berichtje. Het was van een nummer, waar mijn telefoon geen naam bij had kunnen vinden. Het bleek mijn oom te zijn. Een tante van mijn moeder was overleden. Ze woonde in hetzelfde tehuis als mijn oma. Ik condoleerde mijn oom, rekende af en liep naar de H&M en kocht daar vier mooie, nieuwe T-shirts voor in de zomer.