De wespen gebeurden in 1991.
Het was mijn tiende verjaardag. We waren allemaal in de achtertuin. Mijn vader stond worstjes en hamburgers te grillen op de barbecue. Mijn moeder was vrolijk. Er waren ooms en tantes op bezoek en ik was ook vrolijk, want ik had cadeautjes gehad.
De spanning die ik de week in aanloop naar mijn verjaardag voelde, was nu weg. Ik voelde me bevrijd en speelde met mijn zus en neef in de tuin.
Toen gebeurde het.
Mijn neef trapte een bal tegen de dakgoot van de schuur en er kwamen twee ballen terug naar beneden. De andere bal was grijs. Het was een wespennest.
Boze wespen vlogen naar buiten. Ze vielen mijn zus aan en begonnen haar te steken. Ze huilde van de pijn. Mijn moeder trok haar aan haar arm de tuin uit. Iedereen begon door elkaar te roepen en te rennen, terwijl de wespen zich over de tuin verspreiden.
Ik kon me niet bewegen. Ik keek naar de bulten die zich op de armen van mijn zus vormden.
Mijn vader duwde me bruut naar achteren en liep recht op het wespennest af.
Hij goot een fles spiritus leeg boven de grijze bal.
Kalmpjes liet hij zijn brandende sigaret erop vallen.
Een steekvlam laaide op, vlak langs zijn blote arm.
Brandende wespen vlogen uit het nest en terwijl mijn zus huilde en mijn moeder schreeuwde, draaide mijn vader zich naar me om, zakte door zijn knieën en zei: Verbrand alles dat pijn doet.