Ik stond in de rij voor de kassa bij de Albert Heijn en was tevreden. Ik had best veel artikelen met een 35 procent-kortingssticker erop. De lange man die achter me stond, sprak me opeens aan. Ik verstond hem niet en ik wachtte een paar seconden. Hij bleef me aankijken. Ik vroeg wat hij zei. Hij vroeg of ik vijf cent had. De man zag er onverzorgd uit. Naast hem op de kassaband stond een halveliterblik bier, huismerk van Albert Heijn. Ik gaf hem vijf cent en rekende vlug mijn eigen boodschappen af. Hij was aan de beurt. ‘Eenenzestig cent,’ zei het meisje. De man gaf haar mijn vijf cent, zei: ‘De rest met de pas,’ en begon te pinnen. Terwijl ik wegliep, hoorde ik de pinautomaat met een lange, vernederende piep aangeven dat er geen transactie mogelijk was. Omkeren had geen zin, bedacht ik, als ik de man een euro had willen geven, had ik dat gelijk moeten doen. Nu zou het ongemakkelijk zijn.
’s Avonds at ik ratatouille. Ik bereidde een interview voor. Op internet las ik over Russische troepen die de Oekraïne waren binnengedrongen en daar gebieden hadden bezet. Ik zag bewegende beelden van kinderen die door een woedende menigte werden geschopt en geslagen. Eentje had allemaal bloed aan zijn hoofd. Het woord oorlog bleef in mijn hoofd hangen, langer dan goed was. Ik ging een biertje uit de koelkast halen.