Ik stond bij de bakker en keek naar de vitrines met banket. De vrouw achter de toonbank wachtte geduldig tot ik klaar was met kijken. Ik nam de cake. Daar zat stracciatella in. Ik hield wel van stracciatella. Daarna fietste ik door de stad. Het kruispunt bij het Frederiksplein was helemaal opengebroken en ik moest omrijden. Ik vroeg me af hoe lang dit al zo was. Daarna vroeg ik me af hoe lang ik hier niet meer geweest was. Op de Sarphatistraat reden twee toeristen op huurfietsen door een rood licht. Ze veroorzaakten bijna een ongeluk. Ik wachtte in een café tot het vier uur was. Je moest in het café zelf je flesje cola uit een koelkast halen en afrekenen bij de bar. Vanuit mijn stoel keek ik naar een man die op een ladder klom. De man was met elektriciteitsdraden in de weer. Om vier uur liep ik het gebouw van de redactie binnen. Ik werd gefeliciteerd. Ik moest foto’s laten zien. ‘Hoe voel je je nou?’ vroegen sommige collega’s. Dat vond ik een lastige vraag. Ik sneed de cake aan en deelde uit. We vergaderden over theater en verdeelden voorstellingen. Niemand had het over de stracciatella. Ik vroeg me af of mensen de cake lekker vonden, maar durfde het niet te vragen. Iemand die te laat was, vroeg of ik de foto’s nog een keer kon laten zien. Toen we klaar waren, gingen we eten in een restaurant waar ze geen menu hadden. Iedereen die er die avond zat, kreeg hetzelfde. Deze avond was het hoofdgerecht kabeljauw met asperges en limoensaus. Mensen vonden vooral de limoensaus erg lekker. Gesprekken gingen over Anne Frank en vakanties. Ik stuurde berichtjes naar huis en kreeg nieuwe foto’s teruggestuurd, die ik aan de hele tafel liet zien. Ik kreeg cadeautjes. Ik dronk witte wijn, maar niet te veel. Het was minder laat dan ik dacht, toen ik terug naar huis fietste. Ik vermeed het Frederiksplein.