We sliepen uit tot half elf. Dat was al lang niet meer voorgekomen. De rest van de dag deed ik het rustig aan. Soms regende het. Ik keek veel naar buiten.
’s Avonds zag ik een fragment van Zomergasten waarin een jongen stenen stapelde. Ik had het diezelfde jongen een keer live zien doen. In Oostende was dat. We zaten in de etalage van een ontruimd winkelpand en keken naar een jongen die torens maakte door drie, vier of vijf stenen op elkaar te balanceren. Achter hem zagen we het strand en de golven van de zee. Het was spannend en rustgevend tegelijk. Ik moest denken aan mijn zoon, die al op bed lag. Kijken naar hem was vaak ook spannend en rustgevend tegelijk. Na het fragment met de stenen zette ik Zomergasten uit. De gast was een beetje saai.
Om twaalf uur gingen we naar bed. Dat was laat. Ik las in een boek dat De gebroeders Sisters heette. Om één uur ging ik slapen. Om drie minuten over één begon het zachte gehuil vanuit de andere kamer.