Ik zei tegen oma dat ik binnenkort vader ging worden. Ze keek me argwanend aan en zei: ‘Ja, dat is goed.’ Ik zei dat we helemaal uit Amsterdam waren komen rijden. Ze reageerde met een onnavolgbaar verhaal over een dominee. Ik noemde de namen van mijn zus, mijn ouders en haar broers. Het zei haar allemaal niks. Ze vertelde dingen die ik niet begreep. We lachten. Het ging al gauw weer over de dominee.
Een gedeelte van de kantine was een stemlokaal geworden. Mensen liepen naar binnen, hielden hun jas aan, en liepen weer naar buiten.
Ik zag de mond van mijn oma bewegen en ik moest aan mijn moeder denken. Het was dezelfde mond, dacht ik. Mijn moeder had dezelfde mond als mijn oma.
Ik kreeg een idee. Op mijn telefoon had ik toevallig een paar jeugdfoto’s van mezelf staan. Misschien dat oude beelden nog iets konden losmaken. Mijn oma pakte de telefoon voorzichtig aan. Ik wees naar het kind op de foto. ‘Kijk,’ zei ik. ‘Ja ja,’ zei mijn oma. ‘Ik ben het aan het lezen.’ Ze zei: ‘Sam. Sung.’ Ze keek me aan of ze het goed had gedaan. Ik moest lachen. Oma lachte vrolijk mee.
Een paar medewerkers van het tehuis, die gezamenlijk aan een grote tafel zaten te lunchen, keek naar ons.
Ik ging met oma in haar rolstoel naar buiten en we maakten een rondje over het parkeerterrein. ‘Ga nu maar weer weg,’ zei mijn oma. Ik zei dat de zon schijnt. ‘Dat weet ik niet,’ zei mijn oma.
Ik parkeerde haar weer in huiskamer 3, aan een tafel waar een andere bewoner zwijgend ondergoed zat op te vouwen. Een van de verzorgsters vroeg glimlachend of oma weer over de dominee was begonnen. Het raam van huiskamer 3 keek uit over het parkeerterrein waar we net liepen. Ik gaf oma een zoen toen ik wegging. Ze begon te giechelen als een meisje van zestien.