Het was zondag en ik hoefde niet te werken. Bij het buurtcafé hadden ze het terras opgebouwd. Mensen zaten met jassen aan en sjaals om hun nek achter tafeltjes wijn en bier te drinken. Er stonden ook veel kinderwagens. Ik keek soms naar de kinderen die los rondliepen.
Aan het tafeltje naast me zat een jonge, bebaarde man, een jaar of vijf jonger dan ik, te lezen in een boek van Murakami. Af en toe keek hij even naar zijn kind in de kinderwagen, die tussen ons in stond. Ik bestelde nog een biertje. Er kwam een vriend bij de jongen zitten. Deze vriend had ook een baard, en hij droeg een lange, legergroene jas. Ze rookten allebei. De jongen legde Murakami weg. Hij vertelde enthousiast over de boekhandel waar hij het boek gekocht had. Zoiets had hij nog nooit meegemaakt. Je hoefde daar maar te zeggen welke schrijvers je wel eens gelezen had en ze konden je zo vertellen wat je nu moest gaan lezen. De vriend stond versteld.
Murakami, dacht ik, daar heb ik tijdens mijn studie wel eens een boek van gelezen. Ik vond er niks aan. Het werd frisser. Het was al later dan ik dacht. Op mijn telefoon schreef ik een paar zinnen, die het begin van een verhaal konden zijn. Ik bewaarde ze bij de concepten in mijn Gmail.