We gingen naar een verjaardag in Brussel. Ik reed in de auto van mijn schoonouders. Achterin zaten mijn vrouw en mijn zoon. We reden over de ring van Brussel. Het regende al de hele dag. Bij een knooppunt nam ik een afslag en de afslag had een scherpe bocht. Dat de bocht scherp zou zijn, stond duidelijk aangegeven. Toch reed ik er te hard in. Ik had deze weg al vaker gereden. Opeens remden alle auto’s die voor me reden. Ik remde ook. De auto achter me remde ook. We stonden allemaal tegelijk stil en niemand had elkaar geraakt.
Ik keek achterom. Iedereen was er nog en keek geschrokken terug. Mijn schoonvader, die naast me zat, zei: ‘Kijk.’ Verderop lag een motor op de weg. Ernaast krabbelde een motorrijder omhoog. Stapvoets reden we erlangs. Onder de motor lag een plas gelige vloeistof. De motorrijder ging op de vangrail zitten en deed zijn helm af. Een auto met de knipperlichten aan stond geparkeerd op de invoegstrook. Een man stapte uit, stak tussen de langzaam rijdende auto’s door de snelweg over en liep gehaast naar de motorrijder toe. Zijn kinderen zaten nog in de auto en keken van achter het raam gespannen toe. Wij konden doorrijden. Op het verjaardagsfeest vergat ik het motorongeluk.
’s Avonds, toen we weer thuis waren, dacht ik aan Faces of Death. Het was lang geleden dat ik daar aan gedacht had. Het laatste jaar van de basisschool vertelde een klasgenoot aan iedereen die het wilde horen dat hij een videoband had gevonden die Faces of Death heette. Daarop waren echte verminkte lijken te zien van mensen die door een bizar auto-ongeluk om het leven waren gekomen, maar ook een echte onthoofding en echte kannibalen. Wie durfde mocht de videoband bij hem thuis komen kijken. Ik durfde niet. Later hoorde ik dat de meeste beelden in Faces of Death nep waren, maar niet allemaal. Ik was elf in het laatste jaar van de basisschool. Ik had toen weinig vrienden, maar ik haalde goede cijfers.