Het was rustig op de weg. Ik reed in de Nissan Juke van mijn schoonvader en we gingen de Belgische grens over. De eerste twee uur had Irene gereden. Ik reed het laatste stuk. De snelweg ging langzaam omhoog. Ik voelde dat aan de auto. De snelweg volgde de Maas. Aan de oevers stonden oude fabrieksgebouwen. Volgens mij waren de fabrieksgebouwen verlaten. Ooit was hier sprake van een bloeiende industrie, maar dat was nu allemaal voorbij. Er zaten gaten in de weg en langs de kant stonden borden die waarschuwden voor aquaplaning.
Bij Luik hield de snelweg op. We reden de stad in. Luik is een mooie stad, als je houdt van vergane glorie. We reden nog steeds langs de Maas, door een reeks tunneltjes onder de kruisende straten door. De tunneltjes waren oud en de stenen waren vies. Er zaten nog steeds gaten in de weg. Ik moest eraan wennen dat ik niet meer op de snelweg reed. Ik reed bijna een zwarte jongen aan op een zebrapad. Daarna ging ik langzamer rijden. Toen we de stad uit waren, begon de snelweg weer. Hier was het nog rustiger. We waren onderweg naar een huwelijk op een kasteel in de Ardennen. We waren mooi op tijd. Het zou de hele dag mooi weer worden.