Auto’s kijken

Ik sta voor het raam. Er zitten vetvlekken op het glas. Voor me staat mijn zoon op de vensterbank. Ik houd hem vast. Hij wijst naar auto’s die voorbijrijden en zegt dan: auto. Ook bestelbusjes, bussen en fietsen noemt hij auto. Alleen de tram is een tram. Soms corrigeer ik hem. We zijn de laatste dagen extra lief voor hem. Er komen twee of drie kiezen door in zijn gebit. Het is moeilijk te zien hoeveel het er precies zijn. Soms doet het pijn, vooral tijdens het eten. Dat is zielig dus doen we extra lief. Ik kijk niet naar de auto’s maar naar de regen. Het weer is opeens omgeslagen. Het is negen uur ’s ochtends en een maandag. Ik denk aan de nieuwe baan waar ik deze week aan begin, aan het nieuwe huis waar we eind dit jaar naar toe gaan, aan alles wat nog uitgezocht en geregeld en betaald moet worden. Ik heb een hekel aan verhuizen. Mijn zoon wil van de vensterbank af. Hij heeft honger. Ik loop naar de keuken en snijd een banaan in kleine stukjes.

31 augustus 2015