Zomertijd

Een
vrouw met lang grijs haar, ik schatte haar een jaar of zestig, haalde me op de
fiets in, terwijl ik in de tweede versnelling de brug opreed. Ik was bijna bij
mijn werk. Ik kon het gebouw al voor me zien. Ik was uitgeput van het half uur
fietsen. Zo uitgeput was ik zelden. Hoestend en zwetend ploeterde ik tegen de
wind in omhoog. De vrouw met lang grijs haar was al bijna boven. In een
vloeiende beweging vloog ze omhoog. Een elektrische fiets natuurlijk. Hoewel ik
in het frame van haar fiets zo snel geen plek voor een motortje had gezien. Maar
het kon niet anders. Normaal haalde ik iedereen in op de brug.

Ik
was verkouden. Al drie dagen snotteren en hoesten. Mijn weerstand was te laag, had
ik van verschillende mensen gehoord. Dat kon goed. Ik sliep te weinig. Mijn
zoon sliep ook korter de laatste tijd. De zomertijd had hem geen goed gedaan.

Ik
was een half uur te laat op mijn werk. Geen idee waar ik dat half uur verloren
was. Misschien op de brug. Hoestend zat ik achter mijn bureau. Collega’s zeiden
dat mijn weerstand te laag was. Ik zie dat dat wel eens kon kloppen.

Aan
het einde van de middag fietste ik naar het kinderdagverblijf. Mijn zoon had
niet geslapen tussen de middag, vertelden ze me. We fietsen naar huis. Mijn
zoon viel onmiddellijk in slaap in het zitje achterop de fiets. Het was mooi
weer. De zon scheen en het waaide nauwelijks.

1 april 2016