Wereldoorlog

‘De Derde Wereldoorlog is al begonnen,’ riep een man. ‘Maar jullie zitten met jullie koppen ergens anders.’ Hij liep gehaast over het fietspad. Ik kwam net mijn deur uit. De man had een grote koptelefoon op zijn hoofd en maakte wilde gebaren. Ik vroeg me af of hij een tekst uitsprak, die hij over de koptelefoon te horen kreeg. We keken elkaar aan. De man herhaalde dezelfde zinnen. Waarschijnlijk niet, dacht ik. Ik liep naar de bakken aan de overkant van de straat en gooide oud papier weg.

Ik nam de trein naar Maastricht. Ik e-mailde met een vriend die in het buitenland woont. Hij vertelde dat zijn oma op sterven lag. Ik vroeg of bij hem de Derde Wereldoorlog misschien al was uitgebroken. Hij zag uit zijn raam alleen een zwarte man die een sigaretje stond te roken. Er straalde weinig gevaar van uit, verzekerde hij mij. Mijn vriend dacht dat de Derde Wereldoorlog niet zal worden uitgevochten tussen landen of culturen, maar ‘tussen arm en rijk.’

In Maastricht ging ik naar een voorstelling. Vooraf at ik in het theatercafé een salade Val-Dieu. Ik dronk een biertje met een vreemde naam. De voorstelling was een zwarte komedie, maar het eindigde met twee mensen die uit pure haat een illegale vluchteling vermoordden. Ik begreep er weinig van. In de trein terug zat ik naast een groep dronken jongens. Ze vielen een meisje lastig. Ze probeerden haar leeftijd te raden en becommentarieerden haar kleding. Het meisje lachte soms. Ze deed alsof ze het allemaal wel leuk vond. 

30 januari 2014