Ik ging naar de Albert Heijn om een pizza te kopen. Mijn jas had ik niet hoeven aantrekken. Het was lente buiten. De deur van mijn kapper stond open. Bij de Turkse bakker zaten twee mannetjes op de stoep te roken. Uit een geparkeerde auto klonk reggaemuziek. Ik keek in de auto. Achter het stuur zat een blond meisje. Naast haar zat een meisje met een hoofddoek. Ik wilde weten waarover ze het hadden, maar ik liep door. Bij het café hadden ze een zee van oranje vlaggetjes opgehangen boven de stoep. Ik liep het plein op en langs het Japanse restaurant. Aan de gevel hing een bord met de tekst ‘Onbeperkt sushi eten voor 19,50’. Ik hou van sushi maar de gedachte aan onbeperkte hoeveelheden sushi maakte me misselijk. In de Albert Heijn kocht ik een pizza met salami en walnoten. Ik kocht geen sushi. Ik hou van walnoten, ook onbeperkt. Ik groette in het voorbijgaan de man met de straatkant bij de uitgang en voelde me schuldig. Het was lente buiten en ik voelde me schuldig.