Ik ging fietsen. Ik wilde een rondje rijden over de Ringvaart
van de Haarlemmermeerpolder, maar ik was te laat vertrokken. Ik maakte er een
half rondje van. Uiteindelijk werd het een rondje om Schiphol. Ik fietste langs
de taxibanen. KLM-vliegtuigen haalden me in. Op plekken langs de weg
zag ik mannen op klapstoeltjes zitten. Sommige waren alleen, anderen waren met
zijn tweeën. Ze keken net als ik naar de vliegtuigen die voorbij reden. Ik zag
een man iets noteren in een schriftje. Een ander dronk uit een thermoskan.
Sommige vliegtuigspotters zaten in hun auto. Misschien omdat je dan een
muziekje kan draaien of misschien omdat ze dan niet zo opvallen. Ik vermoed dat
sommige vliegtuigspotters zich schamen voor hun hobby.
Ik fietste via de
Hoofdweg terug naar huis. Ook hier spotte ik ze, de vliegtuigspotters. Een
gigantisch vliegtuig van El Al kwam laag overvliegen en landde verderop in het
weiland. El Al kwam uit Israël, herinnerde ik me. Ik moest denken aan de Bijlmerramp.
Ik was toen elf. Toen ik de beelden van dat opengereten flatgebouw op televisie
zag, schrok ik. Nog maanden erna was ik regelmatig bang dat een gigantisch
vliegtuig zich door ons raam zou boren en ons huis en onze levens zou verwoesten.
Dit is nooit gebeurd. Nu ben ik daar niet meer bang voor. Nu ben ik voor
andere dingen bang.