We
stonden voor het grote raam in de woonkamer. Ik stond op de grond, mijn zoon op
de vensterbank. We keken naar de vuilniswagen. ‘Schoonmaakauto,’ zei mijn zoon.
We keken hoe de ene man in een oranje hesje met een grote afstandsbediening de
stoep opliep. De afstandsbediening was zo groot dat hij hem met twee handen
moest vasthouden. Hij bediende de takel van de vuilniswagen, takelde de
ondergrondse container uit de grond en leegde de container in de vuilniswagen. Daar
gaan al je luiers, zei ik tegen mijn zoon. De andere man in een oranje hesje leunde
tegen een muurtje en rookte een sigaretje. Toen ook de andere container was
geleegd, bleven ze nog even staan praten totdat het sigaretje van de andere man
in een oranje hesje op was. Mijn zoon zwaaide naar de mannen. De ene man in een
oranje hesje zag het en zwaaide terug. Hij lachte en wij lachten terug. Het was
dinsdagochtend, acht uur. Op een andere plek vond een verschrikkelijke terroristische aanslag plaats.
Ik hield mijn zoon de hele tijd vast, zodat hij niet kon vallen.