Vader (2): Lage Zwaluwe

Mijn vaders favoriete dichtregels zijn van Jules Deelder. Ze komen uit het gedicht Cloud 9, geschreven in 1966. Mijn vader was toen 13. Dit zijn de dichtregels:

Triestheid,

die je soms misselijk maakt met z’n alledaagse

verrassingen. Bijvoorbeeld

op het station in Dordt, toen ik, wachtend

op de trein naar Rotterdam, aan de andere kant

dat bord zag: ‘Stoptrein richting Lage Zwaluwe’

en bij mezelf dacht: ‘Stel je voor,

dat je daar in moet!’

Mijn vader is geboren in Lage Zwaluwe in een huisje tegenover het station.

Lage Zwaluwe zelf is een dorpje van waaruit je zo de Biesbosch in kan varen. Het gelijknamige station ligt, gek genoeg, vijf kilometer verderop. In the middle of nowhere, zoals mijn vader altijd zei. Het is een overstapstation. Niemand stapt daar ooit uit, omdat hij op die plek iets te zoeken heeft. Dat hadden Jules Deelder en mijn vader al vroeg door.

Er was daar niks en er is daar niks. Dat zei hij altijd. Mijn vader vond het belangrijk om de triestheid van zijn geboortegrond te benadrukken, alsof dat het een en ander zou verklaren. Alsof daarmee de oorsprong van een levenslange triestheid kon worden aangewezen.

Lang heeft hij er niet gewoond, in dat huis tegenover station Lage Zwaluwe. Maar misschien was het lang genoeg.

De rampspoed trof mijn vader al jong, zoals hij zelf zou zeggen. Op zondag 1 februari 1953 was hij twee maanden oud. Die ochtend vroeg werd zijn vader, mijn opa, gewaarschuwd door de buurman. Er waren dijken doorgebroken. Opa kleedde zich aan en liep een eindje in de richting van het Hollands Diep om zelf poolshoogte te nemen. In eerste instantie zag hij niks bijzonders. Het water in de sloten stond nog op een normaal peil. Hij liep nog een stukje verder en toen hoorde hij het geruis. Het geluid kwam van ver, maar het was onmiskenbaar. Het water kwam eraan.

Toen ging alles heel snel. Opa rende terug naar huis, rolde zijn drie kinderen in dekens en bracht ze een voor een naar het café-hotel aan de overkant van de straat. Dit stond op een heuvel en lag daarom een meter hoger. Bij de tweede oversteek die mijn opa maakte, stroomde het water al in zijn laarzen.

Anderhalve dag verbleef het gezin op de zolder van het café-hotel. Het water bleef intussen stijgen. Op maandagmiddag kwam er een bootje voorbijvaren en werden ze gered. De noodopvang was in Breda. Mijn vader kreeg er zijn eerste flesje melk in 36 uur.

Kinderen uit getroffen gezinnen werden opgenomen door gastgezinnen. Er was veel belangstelling voor mijn vaders broer Ad. Dat was, zo werd mijn vader later verteld, omdat het een jongetje met donkere ogen en krullend haar was. Ad was altijd al de adonis van het stel.

Mijn vader was nog een baby en bleef bij zijn ouders. Enige tijd later kreeg het gezin een noodwoning toegewezen. Het huis tegenover het station in Lage Zwaluwe was onleefbaar geworden. Daar konden ze niet terugkeren.

De noodwoning stond in Zevenbergschenhoek, een paar kilometer verderop.

Later moest mijn vader nog vaak op station Lage Zwaluwe zijn. Hij fietste erheen om de trein naar Oudenbosch te halen, waar hij naar de LTS ging. Hij ging er op de brommer heen in zijn militaire diensttijd om met de trein naar Arnhem af te reizen. Toen hij mijn moeder had leren kennen, haalde hij haar op van het station. Toen hij de Autobianchi had, hoefde hij er niet meer te zijn.

Er zijn plekken die een leven lang meegaan. Ook al hoef je er op een bepaald moment niet meer te zijn, in gedachten kom je er nog wel. Je kan niet anders, want je draagt de plek met je mee. Mijn vader is geboren in Lage Zwaluwe en daarna is Lage Zwaluwe nooit meer weggegaan.

Ik ben er zelf ook geweest. Toen ik nog veel met de trein reisde, gebeurde het wel eens dat een stoptrein niet verder reed dan Lage Zwaluwe. Dan stond je daar op het perron te wachten tot de storing over was. Er was daar niks, dus je kon geen kant op. Toen had ik het niet door, maar achteraf denk ik aardig te weten hoe mijn vader zich vaak moet hebben gevoeld.

Station Lage Zwaluwe in 1950. Foto: Nederlandse Spoorwegen
13 april 2021