Er stopte een busje van de gemeente aan de overkant van de straat. Een mannetje haalde er dranghekken uit. Hij zette ze in een strak vierkant om het standbeeldje in het park aan de overkant van de straat. Andere mannetjes zetten de straat af. Er kwam een orkestje aanlopen. Er verzamelde zich een groep mensen achter de dranghekken. Ze gingen de doden herdenken aan de overkant van de straat.
Ik liep van het raam naar de bank. Ik zag de koning op televisie. Vroeger moest ik altijd de neiging onderdrukken om rare geluiden te maken tijdens de twee minuten stilte. Nu had ik een baby op schoot die tevreden kermde als ik hem aanraakte. Ik keek naar de gezichten van mensen die twee minuten stil aan het zijn waren. Ik bedacht dat het allemaal vorm en uiterlijk vertoon was. Ik vroeg me af waarom ik daar nog steeds recalcitrant van werd. Ik kneep in een piepklein handje. Op televisie werden reusachtige kransen aan metalen constructies gehangen. Toen een meisje een gedicht begon voor te dragen, had ik de televisie al op mute gezet. Ik moest lachen om al die serieuze gezichten. Daarna keek ik naar de baby in mijn schoot en moest ik denken aan mijn moeder.