Het was warm en ik had mijn vest uitgetrokken en naast me neer gelegd in de trein. In Den Haag liep ik in de schaduwen van de ministeries naar het theater. Ik zag een gothic meisje dat ook in de schaduw liep. Ze droeg een knalrode jurk en haar panty had allemaal gaten erin. Ze leek het niet warm te hebben. Ik keek naar een monoloog van een man die de dood van zijn anderhalf jaar oude kind probeerde te verwerken. Toen ik weer buiten stond, regende het. Het was een verfrissende regenbui. Ik stuurde een bericht naar huis. Ik zei dat ik klaar was en vroeg hoe het daar ging. Ik was blij toen ik gelijk antwoord kreeg. Er stond dat de baby op bed lag en sliep. Daarachter stond een smiley met hartjes als ogen. In de trein hield ik mijn vest aan. Bij Leiden was er een omroepbericht: ‘Dames en heren. We hebben te horen gekregen dat er een persoon langs het spoor loopt. Daarom gaan we nu met veertig kilometer per uur rijden.’ Ik keek naar buiten, maar zag niks. Veertig kilometer per uur was nog best snel. Ik betwijfelde of een serieuze zelfmoordenaar een trein op deze snelheid zou overleven. Ik stelde me verschillende zelfmoordscenario’s voor. Daarna probeerde ik aan iets anders te denken. ‘Wat doe je?’ vroeg ik in een bericht naar huis. ‘Masterchef Australia kijken,’ was het antwoord.