Ik liep met een vriend in mijn oude buurt. Voor het eerst in weken was ik verder van huis dan de Albert Heijn, de Primera (waar ik al mijn Marktplaatspakketjes aflever) of een van de negen speeltuinen die populair zijn onder mijn kinderen.
Ook in mijn oude buurt had corona toegeslagen. Alle cafés waren dicht. Winkels hadden borden met instructies op de stoep gezet. Mondkapjes bepaalden het straatbeeld.
Ik keek omhoog naar het raam mijn oude huis.
Hoe zouden we daar een coronalockdown beleefd hebben?
Er is daar geen kamer om af en toe even aan het dagelijks leven te ontsnappen. Het is een oud en krakkemikkig huis.
Ik irriteerde me destijds mateloos aan de slechte afwerking. Maar ik was toen nog een huurder.
Ik ken in deze geen buurt geen enkele speeltuin op loopafstand.
We hadden toen nog geen kinderen.
We hadden een poes.
We liepen verder. We probeerden andere mensen en elkaar te ontwijken. Ze zouden de stoepen eigenlijk eenrichtingsverkeer moeten maken, zei mijn vriend. Het was druk op straat. Het was hier altijd druk op straat.
Eigenlijk was er weinig veranderd.