Het is zondag. Tijd voor een legpuzzel van 1000 stukjes.
Ik hou van legpuzzels. Dat heb ik van mijn oma. Mijn eerste legpuzzels maakte ik in Zeeuws-Vlaanderen, in Axel, waar mijn opa en oma woonden. Altijd als ik naar Axel ging om te logeren, kocht oma een nieuwe puzzel. We begonnen met 100 stukjes, later werden het er 500. Het waren vaak stillevens, afbeeldingen van Duitse kastelen, Nederlandse bloemenvelden. Oma leerde me de technieken: eerst de kantjes, dan opvallende kleuren en vormen en als laatste egale vlakken zoals lucht en zee.
Toen ik iets ouder was, kocht ik mijn eigen cartoonpuzzels van Jan van Haasteren. Ik ging van 500 stukjes, via 1000 naar 2000.
Als tiener had ik een tijdlang andere, nerdy hobby’s (Magic!), maar zo rond mijn zeventiende ontdekte ik dat Ravensburger een stel marathonpuzzels had uitgegeven, van respectievelijk 9.000 en 12.000 stukjes. Hup, daar wakkerde het vuur weer aan. Ik kocht ze allebei, maar kreeg alleen de eerste af: een wereldkaart uit 1592.
Het ergste wat je bij het puzzelen kan overkomen, overkwam me toen.
Er miste 1 van de 9.000 stukjes.
Dat stukje heb ik toen zelf gemaakt. Ik maakte in de supermarkt een kleurenkopie van een ander stukje dat er precies op leek. Het ging namelijk om een stukje van de gouden lijst. Die kopie plakte ik op een groter puzzelstukje van een oude, tweedehands puzzel met dezelfde dikte. Ik knipte het stukje precies op maat en voilà, niets meer van te zien.
Die puzzel van 12.000 verkocht ik onlangs op Marktplaats.
Soms moet je weten wanneer het genoeg is.