Het stoplicht stond op rood. De verkeersregelaar gebaarde dat we moesten doorrijden. Ik bleef met mijn fiets voor het rode stoplicht staan. De auto naast me twijfelde even en reed toen door rood, langs de verkeersregelaar. Een tram passeerde de auto rakelings. Het was rond vijf uur ’s middags en heel druk op het kruispunt achter het paleis op de Dam. Toen het stoplicht op groen sprong, gebaarde de verkeersregelaar naar het verkeer dat van links kwam om te gaan rijden. Ik moest hard doortrappen.
Op de Dam was het kermis. Er was een reuzenrad, een soort katapult en iets dat ronddraaide met aan elk uiteinde een bakje vol mensen en dat wel vijftig meter de lucht in ging. Ik had vroeger al een hekel aan kermissen. Dat was nooit veranderd. Niet omdat ik vreesde dat een van de bakjes of wagentjes op volle snelheid zou afbreken met mij er in. Maar, net als nu op de Dam ook weer, omdat er altijd zoveel mensen waren en mensen waren niet te vertrouwen.