We hadden een gast en ik zou koken, dus ik deed boodschappen en terwijl ik naar de Albert Heijn liep, zag ik de vrouw die heel haar gezicht heeft ingesmeerd met lippenstift, tenminste, ik dacht altijd dat het lippenstift was, iets anders kon ik niet bedenken, een felrode gloed had haar gezicht ook nu weer, oorlogskleuren, was een woord dat in me opkwam, en zo van dichtbij had ik de kans om haar eens goed te bestuderen, nauwkeuriger dan vanachter ons raam, drie hoog, als ze weer eens voorbij struinde. Ze keek zoals altijd boos voor zich uit. Mensen mochten haar begluren, daar kon ze weinig tegen doen, maar niemand zou haar durven aanspreken, daar zorgde ze wel voor. Misschien was het toch geen lippenstift, dacht ik, maar een of ander poeder of misschien was het een cultureel gebruik, waar ik nog nooit van had gehoord, of misschien had ze een huidaandoening? We liepen elkaar voorbij en ik vergat haar in de Albert Heijn, waar het druk was en ik na elk artikel dat ik in het mandje legde een paar keer diep moest ademhalen om geen angstaanval te krijgen, en toen ik met twee tassen vol boodschappen uitgeput thuiskwam, stonden er drie Marokkaanse jongens in de portiek, ik ging tussen ze instaan met rinkelende sleutels en toen de deur open was, vroeg een van de jongens hoe ik heette en hij liet zijn vinger over de namen op de naamplaatjes glijden en toen hij bij het bovenste naamplaatje was, zei ik ja en hij zei dat er een pakketje voor me was bezorgd bij de buren. Ik haalde het pakketje op. Het waren 150 enveloppen voor de geboortekaartjes.