Ik was op een verjaardagsfeest en aaide een cavia. Onder de cavia op mijn schoot lag een doek, omdat het beest wel eens kon plassen. Poepen kon hij ook, maar keutels, zo vertelde de jarige me, kon je gemakkelijk terug in de kooi gooien. Ze deed voor hoe je een keutel terug in de kooi gooide. In de keuken stonden mensen met flesjes Jupiler in de hand te praten over House of Cards. De jarige kwam een flesje aan mijn stoel in de woonkamer brengen. Ze werd vandaag tweeëndertig.
Ik had vroeger ook een cavia. Die heette Kobus. In de zomer gingen wij vier weken op vakantie naar Zeeland en ik had geen vrienden die op Kobus wilden passen. Dus Kobus ging mee, in zijn kooi in de voortent. Op een dag bleven we veel langer op het strand dan de bedoeling was, zo leuk was het. Voordat we weggingen, had ik Kobus in de schaduw gezet naast de caravan. Toen we terugkwamen was de zon helemaal gedraaid en stond de kooi in de brandende hitte. Kobus lag op zijn rug en was helemaal hard geworden. Levend verbrand. Ik moest huilen, totdat mijn vader hem begroef in de duinen.
De cavia op mijn schoot heette Curt. Curt was een ruwhaar. Iets deed me vermoeden dat je ruwharigen ruw moest aaien. Dat was ook zo. Curt begon te piepen. De jarige zei enthousiast dat Curt en ik een goede band hadden. Ze zei dat ze binnenkort wel eens met Curt wilde langskomen. Omdat het zo klikte tussen ons. Ik zei dat ik dat fijn zou vinden. Dat meende ik. Ik moest denken aan onze lange vakanties in Zeeland en hoe leuk die waren. Ik was een jaar of tien en ik had nog een cavia.