Knippen

Onderweg naar mijn kapper liep ik langs een steekpartij. De politie had de halve straat afgezet met politielint. Mensen in witte pakken liepen in en uit een zaak die Goudspeurders heet. Een omstander vertelde aan een ander dat hij net te laat was. Daarnet lagen er nog twee bloedende lichamen op de stoep. Ik zocht naar bloedvlekken op de stoep, maar ik zag niks. Terwijl ik verder liep, probeerde ik me de pijn van een steekwond voor te stellen.

Mijn kapper vroeg wat ik wilde drinken. Ik zei cola. Hij vroeg of ik geen biertje wilde. Dat bracht me even aan het twijfelen, maar ik bleef bij mijn originele keuze. Tijdens het knippen vertelde hij een verhaal over ene Alex, een vaste klant. Hij was er van overtuigd dat Alex verliefd op hem was. De tekenen waren overduidelijk. Eigenlijk zei de frequentie waarmee hij zich liet knippen al genoeg. Ik vroeg me af of dit verhaal aan mij gericht was of aan de andere kapper. Ik hield me stil. Alex had slecht haar, volgens mijn kapper. We keken elkaar aan in de spiegel. ‘Jij niet,’ zei hij. ‘Jij hebt fantastisch haar.’ Ik glimlachte en de rest van de tijd luisterden we naar een cd van Johnny Cash die opstond.

Toen ik buiten stond, liep ik niet terug naar huis, maar verder de stad in. Doelloos liep ik door straatjes en over grachten. Vanuit mijn ooghoek keek ik soms naar mijn reflectie in de ramen van de huizen, naar mijn nieuwe kapsel. Op een gracht kwam ik de burgemeester tegen. Hij had een wit plastic tasje in zijn hand. Ik vermoedde dat hij net iets te eten had afgehaald. Hij zag mij niet, want hij hielp twee kinderen op fietsjes de steile brug over. Het hele tafereel zag er lief uit. Maar ik durfde niet te blijven staan om te kijken.

2 juli 2014