Na de voorstelling liep ik nog even de stad in. Ik had toch niks anders te doen. In de stad was ook niks te doen. Het was Hemelvaart, een dag waarop er maar weinig te doen was in Antwerpen. Mensen stonden op terrassen onder parasols te roken. Het regende een beetje. Ik liep een avondwinkel in. Ik vroeg of ik met een Nederlandse pinpas kon betalen. De man achter de toonbank, van ondefinieerbare afkomst, niet Belgisch, knikte. Ik pakte een halve liter Leffe en een zak chips. Toen ik wilde afrekenen keek de man achter de toonbank naar mijn pinpas. Hij vroeg of het een creditcard was. Dat was het niet, zei ik. Hij gebaarde naar de pinautomaat. Op het display verscheen een bedrag dat een euro hoger was dan het bedrag op de ouderwetse kassa. Ik zei dat het bedrag hoger was. Ik vroeg of dat was omdat ik pinde. De man achter de toonbank knikte. Ik drukte op de groene knop en schermde met mijn hand de code af. Ik liep door de regen naar mijn hotel. Er zaten mensen te drinken in het café in het hotel. Ze draaien er rockhits uit de jaren negentig. Ik ging op een bank zitten en bestelde een biertje. Ik keek naar mijn telefoon en naar de mensen in het café en we luisterden naar Peaches van The presidents of the United States of America en Weak van Skunk Anansie en Ironic van Alanis Morissette.