Ik zou iets willen kunnen maken. Met mijn handen bedoel ik.
Ik kan eigenlijk niks maken. Ik heb het nooit goed geleerd. Vroeger
op school had ik handenarbeid. Dat waren niet mijn favoriete lessen. Ik
heb daar nooit iets gemaakt waar ik trots op was. Wát maakten we eigenlijk bij
handenarbeid? Ik heb geen idee meer.
Op de basisschool hadden we een tijdlang breiles. We moesten
een sjaal breien. Ik was een jaar of acht. Het werd de kortste sjaal ooit. Maar
het lukte wel, en ik herinner het me nog.
Toen ik in de twintig was, werkte ik een paar jaar bij de
Praxis, achter de kassa. Dagelijks kwamen er mensen langs mijn kassa met planken,
latjes, schroeven, scharnieren, houtlijm, verf en gereedschap. Ik had respect
voor die mensen. Die gingen allemaal iets maken. Misschien was het een muur of anders
een stoel, een boekenkastje of desnoods een nutteloos kunstvoorwerp. Dat wilde
ik ook wel.
Ik heb toen nog op internet naar simpele bouwinstructies gezocht
voor een stoel of een tafel. Maar we hadden geen stoel of tafel nodig. Ik kocht
nooit planken, latjes en een handvol schroeven bij mijn eigen kassa. Ik durfde
het niet.
Laatst zag ik het programma Next in Fashion op
Netflix, waarin talentvolle topontwerpers het tegen elkaar moeten opnemen. Ik
heb niks met mode. Dat dacht ik tenminste, totdat ik deze mensen bezig zag en
hoe ze binnen luttele uren de mooiste kleding in elkaar flansten.
Ik moest denken aan mijn vader die ik twintig jaar geleden
regelmatig achter de naaimachine zag zitten. Kussens, lakens, theedoeken, herstelde
kleding, gordijnen, van alles kwam er onder vandaan. Ik herinnerde me ook het
gehannes met de draad en de onderdraad en de spoel en de naaikop en ik weet
allemaal niet hoe het weet. En toen kreeg ik de onweerstaanbare behoefte om het
zelf eens te proberen. Hoe moeilijk kan het zijn, een T-shirt in elkaar naaien?
Ik vroeg mijn vader of hij die naaimachine nog heeft. Ja
hoor, die stond nu op zolder. Ik mocht hem de volgende keer zo meenemen. Ik
hoop dat ik het ga doen.