Ik kwam op station Utrecht Centraal en was zoals altijd even in de war. Iemand had de muren verschoven. De uitgang was verplaatst. Nergens was aangegeven waar de ov-fietsen waren. Ik nam een willekeurige trap naar beneden en stond tussen de bussen. Ik zocht naar een fietsenstalling. Een jongen, waarschijnlijk een student, duwde een wasmachine op een hondje voorbij. Hij was ook in de war en zocht naar een lift. Een hondje is een plank op wieltjes. Ik dacht na over het woord ‘hondje’ en vond het een vreemd woord voor een plank op wieltjes. Ik keek de jongen na, vroeg me af hoe hij die wasmachine in een trein ging krijgen en zag toen een fietsenstalling met ov-fietsen. Toen ik op de fiets zat, reed ik een paar straten in die door alle verbouwingen rond het station doodlopend waren geworden. In het centrum van Utrecht was het erg druk. Het was een warme vrijdagavond. Veel mensen stonden op straat te drinken. Ik kreeg dorst. Ik was op weg naar het theater, maar voordat ik daar was, reed ik bijna twee meisjes aan.