Ik kreeg een van de liefste briefjes ooit.
Sinds het begin van deze semiquarantaine werken Irene en ik om en om op onze slaapkamer, terwijl de ander thuisjuf of -meester speelt in de woonkamer. Ik heb mijn oude bureau uit de schuur gehaald en dat naast ons bed geïnstalleerd. De afgelopen weken was dat ons kantoor.
De kinderen respecteren deze verdeling. Nooit, nagenoeg nooit, komen ze de werkende ouder in de slaapkamer storen. Dat het zo goed zou gaan, had ik vooraf niet gedacht.
Toen hoorde ik een paar dagen geleden geritsel achter de deur, terwijl ik zat te werken. Ik negeerde het en ging verder met waar ik mee bezig was. Wat dat werk precies was, weet ik niet meer. Het was tegen het einde van de middag en tegen het einde van de middag heb ik soms last van een dip.
Soms vallen mijn ogen dicht.
Soms staar ik een half uur bewegingsloos naar het computerscherm.
Soms verdwaal ik in socialmediawaanzin.
Die middagdip is niet ongewoon voor mij, maar ik merk dat ik de er de laatste weken vaker last van heb. Het zijn bijzondere, maar ook bijzonder vermoeiende weken.
Een aanlokkelijk tweepersoonsbed pal naast mijn bureau helpt ook niet mee.
Soms laat ik me zijwaarts van mijn stoel op bed vallen en doe ik een dutje.
Ik was het geritsel al vergeten, toen ik een paar dagen geleden op het punt stond om zonder de vloer te raken van mijn werkstoel naar het bed te verhuizen. Toen zag ik iets liggen.
Iemand had een briefje onder de deur door geschoven. Het briefje was van mijn zoon. Het was een van de liefste briefjes ooit. Er zat ook een cadeautje bij: een munt van vijf cent. Dat vond ik ontroerend. Hij is, net als zijn vader, veel met geld bezig de laatste tijd.
Ik hing het briefje op. Ik ging niet meer slapen.