Het was zaterdagmiddag. We hadden niks te doen. We stapten in
de auto en reden naar het tuincentrum. Mijn zoon wilde in de winkelwagen
zitten. Hij zag apen in de nok van het
tuincentrum. Ik zag geen apen, maar deed alsof ik ze wel zag. Ik zette
kruidenplantjes in de winkelwagen en potten en een zak met veertig liter
potgrond. We liepen over de barbecue-afdeling. Daar stond een medewerker van
het tuincentrum te barbecueën onder een enorme afzuiginstallatie. De hele
afdeling rook naar gegrild vlees. Mijn zoon zag nog een aap. Ik rekende af bij
een middelbare vrouw met een bloem in haar haar en een Amsterdams accent. Onderweg
naar huis reed ik over een duif.