We liepen in Artis. Het was een zaterdag en ik had verwacht dat het heel druk zou zijn maar dat was het niet. Het was koud. Ik had onderweg naar de dierentuin handschoenen gekocht, omdat ik vergeten was die aan te trekken. Een van de kinderen wilde eerst naar de olifanten. We gingen naar het reptielenhuis. Daar was het lekker warm. Het was dringen om de krokodillen te zien. Daarna gingen we naar het kleine zoogdierenhuis. Dat was ook binnen. We zagen slingeraapjes en keken lang naar de cavia’s. We aten ijsjes in De twee cheeta’s. De oudere kinderen renden naar de speeltuin. Ik gaf mijn zoon brood. Een paar tafels verderop stond een vrouw een gehandicapte jongen ook brood te voeren. De jongen had een groot lichaam en zoals hij in zijn geavanceerde rolstoel lag, leek hij enorm. De vrouw moest staan om bij zijn mond te kunnen. Daarna gingen we naar de vlinders. We kwamen langs de pinguïns. We zochten de miereneter maar die liet zich niet zien. We gingen naar de vissen. Daar zagen we piranha’s en beneden een clownvis die door iedereen Nemo werd genoemd. Mijn zoon had nog geen idee wie Nemo was. Hij lachte en sloeg met zijn handje op het glas van het enorme aquarium. De vissen kon het niets deren. Die zwommen rustig door, alsof wij er niet waren.